De natuur als spiegel

 
 

Gedichten

Plantaardig gesprek (2010)

De boon vroeg aan de aardappelplant:
waar haal jij je knollen vandaan
in zulke aantallen en zo mooi?
Ze komen uit de voorraadschuur van de Maker.
De aardappel vroeg aan de bonenplant:
Hoe kom jij aan je sierlijke ranken?
Het is de versiering van de hemelboog,
die ik te leen heb gekregen.
En jij, ui, met je indringende geuren
wat ruik je lekker vandaag!
Het is uit de aarde,
dat ik mijn melange samenstel,
zij is mijn smeltkroes
onder de hitte van de zon.
De ui vroeg aan de boon:
wanneer maak je weer die groene vruchten,
die van jouw stengels neerhangen
alsof ook zij de aarde zoeken?
Wanneer het tijd daarvoor is,
die komt vanzelf, het is Gods tijd.

Mogen wij dan, in die tijd,
geraapt worden en geplukt,
geschild en gewassen
gekookt of gebakken
en een bord vullen
of meerdere
met alles wat wij in ons hebben
van Zijn makelei.
Mogen wij dan
gegeten worden
geproefd worden
genoten worden
en ervaren worden
als Zijn lichaam,
wat Het lichaam is
en wat ook wij zijn
en hij en zij
die ons smaken.

De tuin als tovenaar (van 11 oktober naar 12 oktober 2010)

De tuin ligt stil, wanneer de schemering naar binnen sluipt
en haar bedekt, in een traagheid van amper durven.
Merels stoten hun laatste geluiden, klein en zacht.
Met een gele lucht neemt de dag afscheid
en kijk ik toe, naar haar, zij, met zoveel geheimen.

Een leegte daar, waar courgettes stonden, waar de maïs,
met hun geheimzinnige gestalten van groots en meer.
Wat is gewoon nog, in deze tuin, aan de planten?
De stokroos heeft zich als een reuzin ontpopt met haar honderd bladeren,
een mooi uitgestrekt rozet, als een barokke ballerina
met wijde lange rok op de slagroomtaart.

En rondom het perenboompje, kwijnend,
met een beeld van weinig levenslust
bloeit de Oost Indische kers.
In alle vrolijkheid blijven bloemen hem omringen
als om hem trouw te zijn
en nog wat vreugde te schenken.

Zal het morgenvroeg weer mistig zijn?
Zal de mist dan weer die wereld toveren van al die bouwwerken van webben,
hoog opgestapeld in al die planten met hun fijne blad?
Zal ik me dan weer kunnen verbazen om ook déze vindingrijkheid,
kracht en schoonheid, die in de droogte verborgen is
en zich alleen in dauw laat zien?
Kwetsbaarder nu, die webben!

Laat zich dat morgen weer zien, terwijl de dag weer langzaam wakker wordt
en terwijl de kinderen weer naar school gaan?

Er tovert zich van alles in deze tuin, in deze stilte en geborgenheid.
In deze schoonheid ook, schijnbaar zo alledaags.
Echter: in werkelijkheid zo alledaags.
Het alledaagse is hier pure schoonheid,
is stilte,
is tovenarij.